Een levende hardwerkende legende, dat was Edward (“Wardje”) Verplancke in Sint-Michiels.
In het artikel leest u over zijn leven en hoe het was voor en tijdens de oorlog in Sint-Michiels.
Dankzij het artikel dat wij van Paul Verplancke kregen over familielid Edward of ook wel Wardje Verplancke genoemd, kunnen wij u een blik bieden in de historie van Sint-Michiels (Titecastraat en omstreken) alsook in het leven van Wardje.
Het artikel dateert van rond de jaren ’65 – ’66 maar is dankzij een kopie nog steeds goed leesbaar. De ingescande versie alsook een oude postkaart met de familie op, kunt u onderaan vinden. Hieronder leest u het artikel dat is ingescand en via ocr technologie werd gedigitaliseerd. Veel leesgenot!
Een uurtje met
“Wardje” Verplancke
Wij werden vriendelijk en hartelijk ontvangen ten huize van Guillaume en Marietje Verplancke in de Titecastraat nummer 79, waar de 100-jarige inwoont en door zoon en schoondochter vertroeteld wordt. De eeuweling zat knusjes een «tukske» te doen In zijn zetel. «Zouden we hem wakker maken ? » zo vroeg ons Marietje. Het was niet nodig. Amper hadden wij enkele inlichtingen gevraagd of daar trok Wardje beide ogen open en schonk ons een stralende glimlach. De dagen zijn niet gelijk, ook de mensen niet. Zoo ook bij onze 100-jarige. De ene dag is zijn «memorie» veel sterker dan de andere dag. Wij hadden geluk. Wat hardhorig maar zo fris als een bietje .. vertelde hij ons met hele «mondsvollen» uit zijn leven, waarin hij het niet onder de markt heeft gehad. Geboren te Zedelgem op 10 december 1866 kwam het gezin Verplancke met hun 12 kinderen, zich in 1874 te Sint-Michiels vestigen. Zij namen hun intrek in een «doeningske» langsheen de Torhoutse kalseide daar ergens op het einde van de grote dreef naar het Kasteel Tilleghem en bij het begin van «’t gat naar ’t paters covent», later ook de «Trutselaar» genoemd. Het was toen voor de achtjarige Wardje, een heel eind naar de school van «Oppermeester» Casteleyn. die maar uit één klas bestond. De kleintjes zaten gescheiden van de groten. Het onderwijs was nog niet verplichtend maar vader Verplancke hield er echter aan dat zijn jongens naar school gingen tot aan hun Plechtige Communie. Zijn twee oudere broers, inzonder «Martje», waren naar het zeggen van Wardje echte «bustje-kappers». «Ik was nog niet op de koer» zo zegde hij ons «of zij waren reeds de pijpen uit en verstaken zich achter de achtkanten bomen in de Zandstraat. | «Om hun Plechtige Communie te kunnen doen, waren zij echter verplicht om de «Lering» te volgen. Zo gebeurde het eens dat Mijnheer «Paster» aan «Martje» de vraag stelde : wie heeft het sacrament des altaars ingesteld ?» «Martje stond met zijn mond vol tanden en keek vragend naar mij om. Ik zag de kans schoon om mij voor vele plagerijen te wreken en ik fluisterde hem stilletjes toe : de burgemeester. Rechtstaande en tot groot plezier van alle jongens en meisjes, flapte Martje het er uit : «onze burgemeester heeft dat Sacrament ingesteld Mijnheer «Paster». Toen hij ons dat vertelde blonken zijn oogjes van de pret. «Ja … Sinte Machiels» verzuchte «Wardje». Ge kunt het niet voorstellen wat dat toen was. Er waren maar twee verharde straten. De Rijselsestraat en de Torhoutse kalseide. Al de overige waren zandwegen, door de vele «boerekarren» in grote putten gereden. ’s Winters moesten wij met een bollantaarn in de hand naar de vroegmis. Kwestie van in geen put of gracht te verongelukken. Van aan de «Taartebarriere» tot over Loppem en Zedelgem, zo verder naar Snellegem was het bijna allemaal bos. Middenin hadden wij thuis een stukje land waar alleen «patatten» en rogge op geteeld werden. Er was geen spraak van een zwijntje te kweken. Wij hadden de vruchten nodig voor ons eigen magen. Weet ge … toen kwam de bakker niet aan huis. leder huis had een oventje waarin het Roggebrood werd gebakken, ander brood was er niet. Ja … we waren al heel blij wanneer wij ’s morgens elk twee grote sneden «Roggestuten» voor ontbijt kregen. «’s Middags een bord «patatten» met kaantjessaus en ’s avonds een bord pap met sneden brood. Alleen ’s zondags en op speciale dagen kwam er een stukje vlees op tafel. |
Ik herinner mij nog de winter van 1878. 12 jaar oud ging ik toen reeds uit werken. Half december begon het te sneeuwen en het bleef sneeuwen een hele maand lang. Er was voor niemand een slag werk. Werklozensteun en «kindjesgeld» bestonden nog niet. In vele gezinnen heerste grote armoede. Ook bij ons hadden wij honger. Veertien monden vullen en geen inkomsten. gelukkig hadden wij hout genoeg om ons rond het haarduur te kunnen verwarmen. Toen kwam het ogenblik dat vader, die zeer eergierig was en niemand iets durfde vragen, aangespoord door de droevige en verwijtende likken van moeder, zijn stoutste «kloefen aantrok en bij de «Prochie» ging aankloppen. Ge moet ons helpen of we «creveren» allemaal ,zo zegde vader. Dat hielp. Wekelijks mochten wij dan in de molen van Van Maele onze «bakte» halen. Na deze harde winter kwam dan voor mij voorgoed de tijd van de «stutezak» . Er moest geld verdiend worden. Bij de bouw van ’t kasteel «Vogelsanck» bood men mij een «klute» (10 cent) per uur voor de metsers te dienen. Ik weigerde echter en ging bij de boer als koewachter, zo had ik toch de kost. De familie telt eveneens een viergeslacht in mannelijke lijn. We zien hier de honderdjarige samen met zijn zoon Guillaume, kleinzoon Maurice en achterkleinzoon Pol Verplancke. Dat duurde echter niet lang en ik trok naar de grote «travaux». Zo ging het maar verder en vertelde «Wardje» ons zijn vele belevenissen uit zijn hardwerkend leven. Op 7 juni 1886 werd hij onder de wapens geroepen. Vier jaar heeft hij «geklopt» bij de infanterie te Dendermonde en te Gent tegen een soldij van 80 centiemen per week. Na zijn dienstplicht trad hij in het huwelijk te Sint-Michiels (het was nog in de beenhouwerij-café van Verschilde, thans het «Schuttershof») met Philomène Daalman. Hij kreeg van Mevrouw van Wint, een huiske in huur in de Barrierestraat. Het gezin kreeg vijf kinderen waarvan nog drie zonen in leven. | Wardje Verplancke was zeer werklustig en spaarzaam en kon zich later een eigen woning verwerven in de Pesthuizenstraat, nu de Titecastraat. Vooraleer dat tot stand kwam moesten jarenlang de handen uit de mouwen worden gestoken. Het was zeer hard sjouwen aan de haven van Zeebrugge, aan de «Battre-d’eau» te Sint-Michiels, de haven van Brugge, de aanleg van de dijken te Oostende en aan de bouw van de «muur» te Zeebrugge. In het begin moest het alles te voet. Later kwam er dan een treintje. ’s Morgens in de «stikke-donker» (er was nog geen straatverlichting, tenzij een carbuurlamp hier en daar die ’s avonds nog uitgeblazen werd) te voet naar het werk, daar 10 a 12 uur met schop en kruiwagen en dan terug naar huis, opnieuw in de donker. ’s Zondags om te rusten dan een partij land bewerken. Er moesten immers zeven monden gevoed worden en van ziekte verzekering was geen spraak. Het was ook de tijd dat honderden naar de «Walen» trokken, aangetrokken door de hogere lonen. Jammer genoeg verdronken de meesten van hen ginder hun zuurgewonnen centjes. Vele vrouwen gingen dan noodgedwongen in de herfst naar de boer om aardappelen te rooien. De kinderen moesten de zakken vullen met de uitgerooide aardappelen. Als loon kregen zij dan hun provisie «patatten». Onze honderdjarige was uit ander hout gesneden. ’s Winters wanneer alle grote werken stil lagen trok trok hij naar het «Speitje» om vlas te zwingelen. Het was moordend werk maar het bracht een beetje geld in ’t laadje. Er diende gewerkt te worden van 7 u. ’s morgens tot 7 u. ’s avonds in een koude, stofferige en onverluchte werkplaats. Tegen de schaftijd kwam moeder de vrouw dan te voet van Sint-Michiels met een keteltje warm eten. Niettegenstaande dat hard zwoegen ging hij dan nog in de late avonduren hier en daar «esgaten» uitkappen. Kolen waren te duur en er moest toch gestookt worden. Toen Wardje eens vernam dat er in Frankrijk mooi geld te verdienen was tijdens de oogst en bietencampagne, aarzelde hij geen ogenblik en trok het «Frans gat» in. 25 jaar lang trok hij aldus naar Frankrijk, tot in de streek van Orleans, om er door hard werken en spaarzaam leven een flinke stuiver te verdienen. Gewoonlijk duurde de «trim» vier maanden, alhoewel het ook nog zes maanden heeft geduurd eer hij terug thuis kwam. Meermalen moest er bij een hitte van 40 graden gewerkt worden. De dorst was de grootste gesel. Zij die eenmaal begonnen te drinken konden het nooit volhouden. Om de dorst te bekampen had Wardje steeds kleine kiezelsteentjes bij zich waarvan hij er dan enkele in de mond stak. Dat hielp. Nu en dan, tijdens het vertellen van zijn belevenissen, gleed een stille glimlach over zijn nog blozend gelaat en bleef hij dan een tijdlang zwijgend voor zich uit zien. 100 jaar en toch is alles zo vlug voorbij gegaan. «Ja .. » zo zegde hij verder, «het waren zeer harde tijden. Maar toch » . de mensen zagen elkander liever dan nu». Op onze vraag of hij een bepaalde vaste levensregel had gevolgd om tot zijn hoge ouderdom te komen, bekeek hij ons alsof hij het in Keulen hoorde donderen. «Ik begrijp U niet. Ik heb veel, zeer veel en hard gewerkt. |
Een zicht tijdens de huldiging door de bond der gepensioneerden Tot zelfs voor een drietal jaren ging ik, mij verplaatsend in mijn rolwagentje, nog tuinieren en zelfs hout sprokkelen in de bossen”. «Maar, zo vroegen wij hem, «Hebt U veel gerookt en een goeie pint gedronken ? «Gerookt ?» zeer weinig. Vroeger jaren waren dat rolletjes harde en raven-zwarte tabak van twee duim dik. Men gebruikte deze zowel om te «Sjieken» als om te roken. Sigaretten waren er nog niet en sigaren waren voor de rijke lui. Men sneed een stuk van het rolletje tabak, kerfde deze met een mes fijn en stopte dan een kalken pijpje met heel korte steet. Gedronken ? zo nu en dan een pintje bij dorstig weer. Een goeie borrel lust ik wel, inzonder ’s avonds voor ik naar bed ga … Dat alles en nog veel meer, dat wij spijtig genoeg wegens beperkte plaatsruimte niet kunnen inlassen, | , heeft de Sint-Michielse eeuweling ons in stukjes en schijfjes verteld. Zo hebben wij eveneens vernomen dat hij zijn ganse leven lang, zo vroeg mogelijk ging slapen en er ’s morgens bij het krieken van de dag steeds uit de veren was. Resumerend kunnen wij schrijven dat het geheim om honderd jaar te worden bestaat In volgende regelen : hard en veel werken. Vroeg in bed ’s avonds en er vroeg uit ’s morgens. Matig eten en drinken. Veel wandelen in de bossen. Niet of weinig roken en zich geen zorgen maken. Dat laatste maakt Wardje zich zeker niet. Enkele uren voor ons bezoek stond hij in de hof te zingen dat het een plezier was hem te horen. Wie doet het hem op 100-jarige leeftijd na ? Wardje Verplancke werd reeds in intieme kring gevierd door de bond der gepensioneerden. Ook door het wijkcomité van «De Driehoek» werd hem tijdens de wijkkermis een mooie zetel als geschenk aangeboden, terwijl zelfs het gemeentebestuur van Zedelgem, waar de honderdjarige geboren werd, hem onlangs gehuldigd heeft. De grote en officiële viering zal echter plaats hebben op zondag 11 december a.s. Op het ogenblik dat wij deze regelen schrijven weten wij nog niet hoe het programma er zal uitzien. Het wordt in elk geval een feest waarbij, daar zijn wij stellig van overtuigd, de ganse bevolking zich zal aansluiten. Met gans ons hart hopen wij dat Wardje Verplancke nog even fris en gezond zal zijn en wensen hem nog vele, zeer vele jaren, in de gezellige huiskring van zijn zoon Guillaume en schoondochter Marietje. M.D. Op het ogenblik dat wij in druk gaan vernemen wij dat «Wardje Verplancke» ongesteld is geworden en naar een kliniek te Brugge werd overgebracht. WIJ wensen de eeuweling een spoedig en algeheel herstel toe en hopen uit gans ons hart dat hij spoedig, goed en wel, terug thuis mag komen. |
Het originele artikel met bijhorende postkaart kunt u hier downloaden.
Download6.87 MB